De leefbaarheid van een landbouwbedrijf hangt in de eerste plaats samen met een gezonde en rationele bedrijfsvoering door de boer zelf. Door in te spelen op de markt en op een efficiënte manier te produceren draagt de boer dus in belangrijke mate zelf bij aan de leefbaarheid van zijn bedrijf. Toch zijn er enkele specifieke aspecten die de leefbaarheid van een landbouwbedrijf ernstig kunnen bedreigen en waar de individuele boer geen invloed op heeft. Het gaat om sterke prijsschommelingen, die eigen zijn aan de landbouwmarkt en de nefaste impact op de productie en dus het inkomen door het klimaat, ziekten en plagen. Het Europees landbouwbeleid treedt hier remediërend op en verzekert zo mee de leefbaarheid van de Europese landbouwbedrijven.
De landbouwmarkt wordt gekenmerkt door een inelastische vraag en een inelastisch aanbod. De inelasticiteit van de vraag hangt samen met de inelasticiteit van de maag. We kunnen maar eten wat we kunnen verteren. Als we genoeg hebben, hebben we genoeg. Op korte termijn zullen we overschotten dus niet wegwerken door even wat meer te eten. Ook al zetten overschotten de prijs onder druk, dan nog consumeren we niet meer omdat het eten goedkoop is. Het werkt ook in omgekeerde richting. Bij tekorten en dus prijsstijgingen zullen we niet direct minder eten. Er wordt eerst bezuinigd op andere uitgaven, pas in laatste instantie op voedsel. De hoeveelheid voedsel die geconsumeerd wordt, past zich dus op korte termijn weinig tot niet aan.
Ook het aanbod is inelastisch. De productie wordt gedetermineerd door specifieke productiecycli. De reactie op hoge prijzen is sprekend. Producenten baseren hun productiebeslissingen op de huidige en verwachte marktprijs die er na een lange productiecyclus bij verkoop helemaal anders kan uitzien. Er wordt meer ingezaaid omwille van hoge prijzen maar tegen het oogsten aan zijn de prijzen intussen ingestort. Bij lage prijzen kan ook niet gereageerd worden door minder te produceren. Eens een productiecyclus gestart kan die niet meer gestopt worden. Koeien, varkens of kippen kunnen niet op economische werkloosheid.
Beide effecten resulteren in een permanent onevenwicht op de landbouwmarkt tussen vraag en aanbod en dus grote prijseffecten. Kleine tekorten of kleine overschotten hebben een zeer sterk effect op de prijs omdat het aanbod en de vraag zich er niet kunnen op aanpassen. Om de beschikbaarheid van voldoende en betaalbaar voedsel te garanderen zal een overheid investeren in het stabiliseren van landbouwmarkten door vraag en aanbod via verschillende instrumenten in evenwicht te brengen. De consument heeft er dus absoluut baat bij. Maar ook de producent en zijn afnemers hebben er voordeel bij. Een stabiele marktomgeving reduceert in belangrijke mate het productierisico en biedt zo een beter perspectief qua bedrijfszekerheid en –continuïteit.
Het Europees landbouwbeleid heeft daarom verschillende instrumenten om voorraden op te bouwen bij lage prijsvorming. De lage prijzen hangen samen met een aanbodoverschot (bv. goede oogstjaren) of vraaguitval (bv. economische crisis). Door voorraden op te bouwen wordt de prijs ondersteund. Deze voorraden kunnen geleidelijk op de markt afgezet worden bij prijspieken door aanbodtekort (vb. mislukte oogst, productie-uitval door weersomstandigheden, ziekten of plagen) of sterke toename van de vraag (vb. speculatieve bewegingen op de grondstoffenmarkt). Zo temperen ze de prijsstijgingen. Het Europese landbouwbeleid voorziet daarom enerzijds in de ondersteuning van private opslag door de producenten zelf, maar anderzijds worden ook eigen voorraden opgebouwd door producten op te kopen in interventie. Interventievoorraden worden na verloop van tijd gewoon weer aangeboden op de markt, zonder bijkomende ondersteuning.
De landbouw is daarnaast onderhevig aan wisselende klimatologische omstandigheden en voelt de voortdurende bedreiging van dier- en plantziekten. Dit kan een dramatisch effect hebben op de productie en dus het inkomen en kan de productiecapaciteit voor lange tijd sterk verminderen. Om voedselzekerheid op korte en lange termijn te garanderen zoeken overheden naar mogelijkheden om de impact van dergelijke natuurlijke calamiteiten op bedrijfsniveau zo beperkt mogelijk te houden in omvang en tijd. In eerste instantie biedt de directe inkomenssteun een buffer want ze staat los van productie. Zelfs bij productieverliezen door klimatologische omstandigheden of door ziekten en plagen wordt de directe inkomenssteun toegekend. Maar niet alle sectoren hebben recht op directe inkomenssteun. Daarom werd bij de laatste herziening van het Europese landbouwbeleid, de Health Check, de mogelijkheid gecreëerd om hiervoor verzekeringssystemen op te zetten. De kosten hiervoor worden deels gedragen door Europa, maar ook de regio’s en de boeren zelf dragen hun steentje bij. Zo wil Europa alle sectoren de mogelijkheid bieden zich in te dekken.
|